VERTALINGEN & COMMUNICATIEADVIES

<<terug

Wat voor risico’s bedoel je?

‘Nou, als je bijvoorbeeld wilt weten hoe het is om met kleine vliegtuigjes te vliegen. Ik heb met een piloot in een een ZKP’tje, een zeer klein vliegtuigje, de oversteek gemaakt van vliegveld Budel naar Carlo Vivari in Tsjechië. In één keer, dan kom je dus met lege tanks aan. Dat was verschrikkelijk, ik heb echt doodsangsten uitgestaan.’

Maar je had toch ook gewoon de piloot kunnen interviewen?

‘Ja, maar dat is toch niet leuk. Je moet er ook een beetje schik aan hebben. Anders zit je almaar achter je bureau alles te verzinnen. Bovendien kan de piloot mij niet genoeg vertellen: voor hem zijn de dingen zó vanzelfsprekend, dat hij de vanzelfsprekendheden niet zal meedelen. Hij zal niet zeggen hoe warm het wordt in zo’n koepeltje als de zon erop schijnt. Je zit opgesloten in een soort weckfles met de brandende zon boven je, de temperatuur loopt enorm op, op een gegeven moment is het 35, 40 graden en je zit te stoven en te zweten, zowel van angst als van de hitte. Dat soort dingen kun je alleen maar opschrijven als je ze echt hebt meegemaakt, want anders realiseer je je dat helemaal niet. Je voorstellingsvermogen is een gebrekkig instrument.’

Je bent erg reislustig.

‘Ik ben al sinds mijn allervroegste jeugd onderweg, verschillende woonplaatsen, verschillende continenten. Ik denk dat mijn voorliefde voor reizen, voor weggaan, daar vandaan komt. In een rugzak opgevoed, dat zet zich dan voort in je leven.

Voor de laatste drie romans heb ik veel plaatsen moeten bezoeken en dan doet zich onderweg ook weer zo veel voor, dat daar ook weer verhalen uit ontstaan. Alleen al het eenvoudige feit van onderweg zijn maakt je een soort verhalenmagneet. En op reis zijn betekent dat je op straat leeft, want in een hotelkamer zitten heeft geen zin. Hoe meer je op straat bent om te eten – al het eten, ontbijt, lunch, avondmaal, speelt zich in openbare gelegenheden af – hoe groter de kans dat je mensen ontmoet. De kans op gebeurtenissen en vreemde situaties, ongelukken, gesprekken, neemt sterk toe naarmate je meer op straat leeft.’

Hoe bepaal je waar je naartoe gaat?

‘Dat wisselt. Voor Alles over Tristan zocht ik een eiland dat als achtergrond kon dienen. Ik wist niet precies waar ik naartoe zou gaan tot ik op een gegeven moment vakantiefoto’s zag van iemand. Ik dacht: “Dat is het, daar moet ik naartoe.” Dat zijn dus deels intuïtieve keuzes, dat zijn ook keuzes die bijvoorbeeld gebaseerd zijn op een naam. In Ik was nooit in Isfahaan heb ik geschreven over de aantrekkingskracht van de namen. Een naam kan zo veel associaties oproepen dat ik er alleen daarom al naartoe wil.

Ook als ik in opdracht ergens naartoe ga, kies ik een bestemming waarvan ik denk “dat zou ik later ook nog kunnen gebruiken in een reisverhalenboek”. Veel reizen die tegenwoordig worden aangeboden, mijd ik. Georganiseerde trips naar bijvoorbeeld Jordanië, in gezelschap van vier andere journalisten, om een week lang als een soort “embedded tourist” te worden rondgedragen door zo’n land. Dat zijn afschuwelijke propagandareizen waar door de hoeveelheid nieuwe media plotseling een hele industrie in is ontstaan. Het resultaat is vaak een heel lullig, vlak verslagje, wat ook uit een folder had kunnen komen. De journalist heeft niets anders gezien dan wat ze hem hebben láten zien én hij heeft niets anders opgeschreven dan wat zij al opgeschreven hadden. Er zou een enorme luchtvaartbelasting geheven moeten worden op zulke nutteloze reizen.’

Wat doe je als je op reis bent?

‘Ik bereid me slecht voor over het algemeen, ik kan geen reisgids lezen voordat ik er ben. Die hele bijzondere toren, met een vierkante structuur uit de 4e eeuw na Christus, dat heeft geen betekenis. Dat krijgt ’ie pas als ik er in de buurt ben en een idee krijg van de noodzaak om ernaartoe te gaan. Vakantiepret vooraf, voorpret, nee, dat ken ik niet.

Het is niet altijd makkelijk om als je op reis bent almaar naar buiten te gaan. Soms wil ik ook dagenlang niks doen, en een beetje apathisch in en om het hotel blijven. Het is een opdracht om elke dag al je zintuigen op “opnemen” te hebben staan. Ik moet mezelf soms echt dwingen om iets te gaan doen. Reizen is namelijk helemaal niet avontuurlijk, dat is gewoon gelul, je moet ergens een buskaartje of een treinkaartje zien te kopen aan de andere kant van de stad en hoe doe je dat, hoe kom je daar? Reizen bestaat toch vooral uit héél veel kleine praktische problemen, die je moet zien op te lossen, in een taal die de jouwe niet is.’

Aan reisverhalen en ook aan romans wordt vaak het vermogen toegedicht het begrip te vergroten voor ‘de ander’ of voor een andere cultuur.

‘Ja, daar geloof ik echt niks van. Dat is begrip op niveau A, niveau 1. Het leven van een Egyptenaar is echt onbegrijpelijk en valt in bijna geen enkel opzicht te rijmen met het onze. Ik sprak gisteren een Irakese schrijver, Al Galidi, en hij vertelde over hoe hij is opgegroeid in het zuiden van Irak. Hij kreeg een viool van zijn vader, na lang aandringen, maar in de hele stad was geen vioolleraar te vinden. Het was een streng religieuze stad, waar geen muziek werd gemaakt. Uiteindelijk heeft hij zijn viool onder de koe gelegd om hem te laten verpletteren, omdat het niet ging. Hij had niks aan die viool.

Zo’n bestaanswijze, zo’n manier van opgroeien, is voor ons niet te begrijpen. Dat is niet voorstelbaar, zo’n klimaat van geweld en onderdrukking en eeuwenoude achterlijkheid: de eeuwige zelfcensuur van zo’n land, de voorzichtigheid, het vermijden van politiek en cultuur, het vermijden van onderwerpen die mogelijkerwijs gevaar kunnen brengen. Je kunt het snappen, ja, maar je kunt het niet begrijpen, je komt er niet dicht bij. Wij gaan echt met schoenmaat 53 door de wereld. We kennen geen enkele gêne over wie we zijn, we twijfelen niet over het feit of we er wel mógen zijn. Maar in Syrië, Egypte, Libanon zelfs, moet je op je tenen lopen, voortdurend. Dus ik geloof niet dat reizen je begrip vergroot. Het vergroot eerder de grootte van je onbegrip.


Oorspronkelijk gepubliceerd in: Boek-delen, september 2007.